179
HUYGENS1 HOFWYCK TE VOOKBUBG,
.Dit ééne herhale ik slechts, laat niets mijn nakroost nopen
Dat zij grootvaders hoeve aan vreemden ooit verkoopen.
Dat nooit uit Huygens stam ’t bezit dier hofstêe wijk
En Hofwijks naam altijd op haren gevel prijk!'1
Uit zijn testament dd. 2 October 1682 (zie Bijlage A.),
en uit zijne „Sermones de Vita Propria” (zie Bijlage B.)
op zijn 80® jaar geschreven, blijkt de groote liefde en zorg,
die hij voor het Voorburgsche Tusculum koesterde.
Volgens zijn uiterste wilsbepaling moest Hofwijck het
onverdeeld eigendom blijven van zijn drie zonen. De oudste,
Constantyn, zal er het eerst het vruchtgebruik van ge
nieten, dat na zijn overlijden volgens anciënniteit op zijn
beide andere broeders zou overgaan. Na overlijden van
zijn broeders, komt het weer aan den oudsten zoon van
Constantyn, en zoo vervolgens.
Constanter draagt zijn nageslacht de zorg voor zijn
geliefkoosd plekje gronds met klem op.
Hij zegt uitdrukkelijk, dat zij den grond niet zullen
mogen verminderen „maar wel te samen helpen vermeer
deren ende verbeteren.”
Om voor het onderhoud als anderszins goede zorg te
kunnen dragen, krijgt de vruchtgebruiker van Hofwyck
uit den boedel eene obligatie van 4000 gulden.
In het bijzonder wordt hen de zorg voor het bosch
„ende insonderheyt de eiken boomen” op het hart gedrukt.
„Endtelick zal den possesseur in der tijd het bosch op
Hofwijck ende insonderheyt de eikenboomen sorgvuldigli
hebben te cultiveren ende onderhouden ende tot haere
volkomen perfectie laten opwassen.”
Op zijn verzoek uitgedrukt in zijn testament, om Hof
wijck niet aan vreemden te verkoopen, komt hij in zijn
„Vita-Propria” terug.