210
BEZWAREN, ENZ.
De Hollandsche behoedzaamheid en de vrees voor over
ijling, inzonderheid waar het geldt het tot stand brengen
van werken van openbaar nut, beginnen altijd zich te
vertoonen in den vorm van bezwarenonder welke soms
zeer zonderlinge voorkomen.
Het zou een vermakelijke studie zijn eene opsomming
te maken van de bedenkingen, die al tegen de uitvoering
van eenig meer of' minder belangrijk gemeenschapsmiddel
werden aangevoerd.
Men placht te verhalen van een straatweg, in de vorige
eeuw ontworpen uit Amsterdam naar een naburige ge
meente, op welken men vreesde, dat de eijeren zouden
breken of de melk verzuren, die tot dusver onbedorven
langs een zachten zandweg konden worden aangevoerd.
Met het graven van het groot Noordhollandsch kanaal
tusschen Amsterdam en den Helder mocht slechts, meende
men, van de hoofdstad worden aangevangen, ten einde,
indien van den Helder werd uitgegaan, niet ten nadeele
van Amsterdam de een of andere plaats, die bereikt”
mullige „Westersche” pad van de Haag naar zee, een
foltertuig in 's mans oog voor menschen en dieren, moest
recht en vlak worden gemaakt, en vooral hard door be
strating: niet met keijen maar met klinkers.
Van keien, waarmede wegen in steden waren bestraat,
wilde Huygens niets weten, omdat zij niet zoo gemakkelijk
in het gebruik, en duurder waren. Hij kende het onge-
makkelijke van keisteenen bij ondervinding, daar het
Koordeinde, waaraan zijn bestrating zou moeten aansluiten,
ongeveer een eeuw te voren met Cassysteenen” of keien
bestraat waskrachtens een octrooi tot tolheffing voor
die verbetering, verleend in 1561 door Philips II (Veegens
Historische Studiën Deel I bl. 140).