213 BEZWAREN, ENZ. Scheveningen ooit dreigde. Men begreep van den Haag, ten den aanleg der zeestraat niet mocht worden kwam alzoo tot het besluit, dat het maken van den kron- de kom, waarin het dorp gebouwd was, aan de zeezijde open lag, kan men ook zien op de platen in de beschrij ving van ’s-Gravenhage door de Riemer, waarop de toe stand van Scheveningen in 1570 en 1729 is afgebeeld. Na 1775 schijnt, door aanstuiving aan de zeezijde, een nieuwe duinreep gevormd en de beschuttende kring daar door weer gesloten te zijn geworden; iets waarvan de zooeven genoemde plaat van 1729 nog slechts een spoor vertoont. Althans de vreeselijke stormvloed van 3 en 4 Februari 1825, die een tot dien tijd ongekende hoogte bereikte, het toen aanwezige zeventigtal vaartuigen tegen de duinen en tegen elkander wierp en zwaar beschadigde, en van de zeewering een strook van 3 tot 12 meter weg spoelde, die stormvloed overstroomde het dorp niet, even min als de latere stormvloeden in deze eeuw. Het „hooge klif”, dat het lage vak in de waterkeering omsloot, beschermde ’s-Gravenhage tegen overstrooming bij stormvloed Het is niet bekend, dat ooit het zeewater in de grachten van de Hofstad heeft gestaan, veel minder op de straten, zooals in Rotterdam en Dordrecht dikwerf plaats vond. Evenmin is het bekend dat zoodanig gevaar van de zijde van dus dat het „hooge klif” het bolwerk dienste van geslecht, en van een harden, rechten weg in de plaats keienden, langs welken het hooge klif door de vracht wagens zeker en zigzag werd o vergetrokken, te steile opritten zou vorderen, langs welke de rijtuigen terug zouden rollen of omvervallen. Huygens trachtte de aan- dragers van dit bezwaar gerust te stellen door hen te beduiden, dat de lengte van den weg ter wederzijde van het hooge klif alleszins toeliet de opritten zoo flauw

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 392