216 BEZWAREN, ENZ. zaak Even weinig overwegend was het vierde bezwaar, dat gezien werd in de menigte kronkelingen, die in den be- staanden zandweg werden gevolgd ter vermijding van de hoogten, die het recht doorrijden verhinderden. De overwinning van deze moeielijkheid was eene genoten, zooals Huygens er met levendige kleuren een schildert, zou niet meer bedorven behoeven te worden door de gedachten aan de terugreis, wanneer het uur van scheiden zou aanbreken. „Dan”, zegt Huygens, „komen koetsen voor en welge- voerde paarden, Die, spraken zij als wij, gewis geen woorden spaarden, Om dezen nieuwen weg te loven dag voor dag, Gedenkende de plaag, die hen ten halze lag, Toen ze onder het gejuich van trage jonge luiden, In ’t Scheveninger zand, hun long te bersten kruiden, Die nu, ’t zij nat of droog, ’t zij avondtijd of nacht, Naar huis toe dansen gaan, zoo vrolijk als de vracht.” Was het bezwaar, dat gezien werd in de hoogte van het klif, alzoo gemakkelijk uit den weg te ruimen, nog minder moeite kostte het wederleggen van een derd.e die aan de laagte van de duinpannen Moest de bestrating in die laagten naar welke het duinwater toezakte, daar althans geen groote verbetering van tegenwerping, ontleend was. worden gelegd, dan zou men ondervinden al was de weg, die onder water lag, steen. Voor de hand toch lag het antwoord: dat voorde demping van die laagten, ook noodig voor het verkrijgen van flauwe afritten van het klif, het zand in de nabij heid aanwezig was en met geringe kosten zou zijn aan- tevoeren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 395