BEDE AAN DE ZEE.
Sonnet.
Juli, 1896.
i D. F.
van HEYST.
Gij, wijde zee, gevreesd sinds de oudste tijden,
En toch gevierd, geliefkoosd en bemind,
Aan wie de dichters tal van lied’ren wijdden,
En waar ’t penseel des kunstnaars schatten vindt
Gij, sterke zee, ’k zie thans uw golfjes glijden,
Als dartel spel bij zachten westenwind
Toch dwingt gij ons, om tegen u te strijden
Voor ’t vaderland, waaraan het hart ons bindt.
Gij dreigt ons wreed bij dönkre winternachten,
Als ’t strand ineenkrimpt voor ontembre machten,
Als ’t zand verstuift en ons geen steun meer biedt;
Ach, hoor mijn beé, bedwing uw alvermogen,
Toon duin en strand erbarming. mededoogen,
Verniel ons dierbaar Scheveningen niet
O