263 HUYGENS TE ORANGE. Burgerij Schoon vreemdeling bij hem gereeder toegang vond. Schoon nimmer mijne voet dien bodem had betreden, Zag ik door ’t gansche Hof met heusche minzaamheden Me ontvangen en begroet: en wie me ook aanbeval Door eenig goed gerucht, uw gunst is bovenal, Condé, o broeder van den Koningmij gebleken. Lionnen. Colberts en Telliers, hoe menig teeken Van heusche vriendlijkheid bewees uw goedheid mij. Hoezeer begunstigd door een Hooffsche vriendenrij. Wiens heimlijke invloed me in den last, mij opgedragen, Althans, naar mijne hoop, voorspoedig kon doen slagen, Heb ik vier jaren tijds (een tijdperk naauw geloofd Door ’t nakroost, dat dit leest) mij rustloos afgesloofd, Eer ik in mijne zaak de zege mogt behalen Op eenen Vorst, gewoon altijd te zegepralen Eer ik met pen en mond het zoover brengen kon, Dat ik den neef van Phlips, Vorst Bodewijk verwon. Parijsgij kunt niet slechts met de omgelegen streken o, Seine! gij niet slechts van mijnen arbeid spreken; Neen’k zag een ruimer veld voor mij geopend staan. Getuig hiervan, o Teemsgetuig het, Oceaan Hoe ik tot tweewerf toe ten Hove van Brittanje, Den zoo geregten eisch van ’t Stamhuis van Oranje Bepleit heb, of misschien oom Hector, daar de dood, Helaas! te ontijdig reeds Aeneas de oogen sloot, Ten voordeel van Ascaan een poging aan zou wenden. Niet eerder mogt mijn vlijt een staatsgeschil volenden, Niet eer was ’t Fransch Bewind, ondanks mijn duchtig pleit, Tot de overgave van het oud kasteel bereid, Aan een’ naburig Vorst door slinksche kunst ontwrongen. Zoo moeilijk werd dat Rijk de weêrgifte afgedwongen Van ’t Prinsdom van Oranje, eer Raad en Burgerij Den zegen smaken mogt van de oude heerschappij.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 442