281
HET HAAGSCHE BOSCH.
konijnen, geen wilde
of met teer besmeerd ter bescherming tegen de konijnen,
waarvan men de verderfelijkheid eindelijk inzag. Groote
zorg besteedde men aan het planten; het veen werd uit
gehaald, het land geëffend en omgespit, straat- of ander
vuilnis, later mest en pootaarde in de gaten gebracht,
en als de zomer droog was de jonge boomen zelfs begoten.
Men legde ook een drietal boomkweekerijen aan, terwijl
er thans slechts eene aanwezig is bij het Roomhuis, en
dat het aantal vaste arbeiders in de 15e en 16e eeuw
wel vijf beliep, zou sterk pleiten voor de zorgen aan het
Bosch besteed, waar toen nog geen vijvers of wandel
paden waren te onderhouden.
Langzamerhand begon men ook zuiniger te worden
met de opbrengst van bosch en veen, waar het Hof, de
bedienden, de boschbewaarder, tot de portiers incluis,
aanvankelijk uitsluitend voordeel uit putten konden
thans ging men het ten Hove niet gebruikte hout, zoo
wel het gevallen als omgehouwen, verkoopen na behoor
lijke afkondigingen van het stadhuis, de kerken of langs
de straten, doorgaans op St. Jacobenkele malen schonk
men het hout weg, bijv, aan de St. Anthonieskapel ten
behoeve van een tafel en stoffeering ter eere van „den
vriend Gods, den heiligen St. Jacob,” of aan den beeld
snijder Melchior om
naakte wijf” staande
Groote zaal, of
een
daarvan te maken „het beeld of
aan het uurwerk van den toren der
aan de kerkmeesters van den Haag, tot
boom voor hunne nieuwe, groote klok, doch deze
laatsten moesten ter vergoeding 25 jonge eiken in de
plaats stellen.
Toen bevatte het bosch groot en klein wild: herten,
hinden, reeën en damherten, voor welker onderhoud hooi
schelven werden neergezetvoorts vond men er fazanten,
veldhoenders, snippen, hazen en