285
HET HAAGSCHE BOSCH.
DERDE HOOFDSTUK.
(De Stadhouderlijke-, Stadhouderlooze- en Fransche-tijd.)
Nu betreden wij een zekerder terrein, want het kaartje
dat den toestand in 1611 teruggeeft draagt blijken van
zorgvuldige en deskundige samenstelling, doch vooraf heeft
het Haagsche Bosch eenige kwade jaren te doorworstelen.
In 1574 werd het door de Spanjaarden bezet, doch
deze hielden het zoozeer in eere dat er van Mei tot
December niet meer dan zes hoornen tot brandhout zijn
gebruikt: daarentegen vernielden de Hollandsche huurbenden,
die den Haag op St. Andries na het vertrek der Spaansche
soldaten hadden bezet, meer dan zeventig boomen. Maar
het jaar 1576 was kritieker want het bosch werd met
geheele vernietiging bedreigd, gelijk Cretsen met de vol
gende woorden beschrijft„Wij kunnen niet voorbijgaan
„te zeggen dat het bij den bedroefden toestand van het Ge-
„meenebest in 1575 zoo ver was gekomen, dat de Prins
„van Oranje Willem I en de Staten van Holland, door
„nood en uit gebrek aan geld, besloten hadden niet alleen
„het houtgewas van het Bosch maar ook den grond van
„dien te verkoopën, waarom de gemeepe bedienden van
„den Hove van Holland (hoewel ze toen meest om de
„woede der Spanjaarden te ontgaan naar Delft geweken
„waren) en de Magistraat van den Haag verscheidene
„vertogen en smeekschriften, aan welgemelden Prins van
„Oranje en aan welgemelde Staten van Holland voor zich
„zelven en uit naam van de Gemeente en andere inwoners
„aldaar hebben overgegeven, vertoonende dat zulks zoude
„strekken tot de gansche vernieling van ’t zelve vlek en
„gevolgelijk ook tot verderf van al de Godshuizen, welke
„vele daarop staande hypotheken hadden, welke huizen
de Magistraat
smeekschriften,