286
HET HAAGSCHE BOSCH.
den
i) Dat die ontzettend groot was lezen wij in Riemer. I: 86: de mannen
van Delft stelden in 1576 ter goeder trouw maar met blijkbaren na
ijver voor, om wat er nog van den Haag over was gebleven te ver
branden, opdat de vijand geen wijkplaats mocht vinden in de deerlijk
verwoeste overblijfselen; Prins Willem I redde de plaats toen van den
totalen ondergang.
„dus geheel vervallen en vergaan zouden, wanneer ge
knield bosch vernietigd werd, en alzoo de Staatsverga
deringen benevens derzelver bedienden voor altijd den
„Haag zouden verlaten, bijgevolg de huizen zouden ledig
„staan en geheel vervallen, en daarom verzochten dat
„gemeld Bosch, dat aan het vlek den Haag alle vermaak
„toebracht, onverkocht en staande mocht blijven.”
Dit verzoek had door den naijver van eenige steden
geen goed of gunstig gevolg, waarom men eindelijk ver
zocht „het voorschreven Bosch te mogen vrijkoopen,”
en eenige aanbiedingen deed, hetgeen tengevolge had dat
in April 1576 een zeker verdrag of overeenkomst werd
gesloten, waarbij door den Prins van Oranje met en
nevens Heeren Staten van Holland beloofd is geworden
„dat men het bosch tot geene tijden, door wat zaken van
„nooddwang of wat het zijn moge, zoude verkoopen of
uitroeien.”
De voorwaarden tot dit accoord bestonden in: le. het
kwijtschelden van 1500 Carolus gulden, de waarde der
klokken van ’s Gravenhage, die vroeger reeds tot het
.gieten van kanonnen waren gebruikt2e. vernietiging
van de schuld voor het in 1572 geleverde geld; 3e. de
betaling van 1000 Car. gulden.
Zoo licht de geschiedenis van het Bosch ook een tipje
op van ’s lands historie en de toenmalige toestanden;
niet alleen zien wij dat in dien ouden tijd de steden ook
reeds onderling ijverzuchtig waren en dat de „goede ge
meente” ofschoon tot nog toe persoonlijk weinig genot