298
HET HAAGSCHE BOSCH.
187778 eerst werd verbouwd, zooals
eene waardige wijze tot zijn recht gekomen door de breede
Koningsbrug, die in 187778 eerst werd verbouwd, zooals
wij haar thans zien.
De kronieken der stad leeren ons bovendien dat het
graven der vijvers in 181921 plaats greep en dat de
Witte of Litteraire Sociteit er dadelijk bij was om in
eerstgenoemd jaar vergunning te vragen en te bekomen
tot het oprichten van een linnen tent nabij het einde
der Jacobalaan, die trouwens reeds in 1823 werd ver
vangen door het houten gebouw, dat in onzen tijd weder
plaats ruimde voor het tamelijk groote en zeer soliede
gebouw, dat men alleen uit gewoonte nog bestempelt met
den naam van tent; het groote aantrekkingspunt van de
vele leden der Sociëteit, van tallooze hek- of buitenleden,
die bij de muziekuitvoeringen stoeltjes kunnen huren of
als drijfijs om terrein en vijvertje rondzwerven, uitnemende
gelegenheid om met een liefje aan den arm in poëtische
stemming te geraken.
Het Groot-Paviljoen dat bij het begin der vijverpartij
wat later werd opgericht, doch slechts zeer schaars op
uitgelezen bezoek kon bogen al werd er soms ook tamelijk
goede muziek gemaakt, werd voor korte jaren weder af
gebroken en door geen welgezinde betreurd, daar de be
zoekers voortdurend niet alleen in getal maar ook in ge
halte waren verminderd. De kleine burgerij die zich, met
name zondagsavonds met spel, zang of dans wil ver
maken, vindt daartoe veel geschikter gelegenheid in de
vijf houten tenten langs het Malieveld, alwaar bij dag
de wielrijders en voetbalspelers, enfin allerlei „sportsmen”
hunne garderobe vinden, en ;s avonds de minnegod, met
eene sourdine voor den mond, zoo iets zingt als: „vrijage
ja, vrijage neen, vrijage zonder meenennaar een oud
welbekend liedeke.