315 JONGE CHRISTIAAN HUYGENS. In uitgebreidheid, schoon, ’t geen palen kent of perken. •Ta Frankrijk, vaardig in verdiensten op te merken, Die ’t als een moeder kweekt, daar ’t met bevalligheid, De Wetenschappen tooit, de kunsten overspreidt, „Ik heb alreeds den lof van Constantijn doen hooren, Of zou ’t ondankbaar zijn diens verdren lof te smoren? Te zwijgen, hoe hij niet alleen mijn’ wensch voldeed, Neen 1 zich ver boven wensch in kunstbeoefning kweet. Als dichtkunst hem bekruipt, wie zal zijn drift dan fnuiken, Wie zal de fijne naald zijns puntdichts dan ontduiken, Dat zelfs geen’ Martiaal tot schande strekken zou. Maar zwoer hij aan Apol en aan de toonkunst trouw, Niet minder lustte ’t hem ’t getokkel van de snaren. Met de edele oefening van ’t kunstpenseel te paren; Ja zoo geen’ andren kring hem ’t lot gewezen had, Hij had, met zooveel roems, ’t palet ter hand gevat, Dat hij, daar ’t grootste tal voor hem de vlag moest strijken, Als een Parrhasius met schilderlof zou prijken. 't Schijnt, dat de schildert! rift, die in zijn zinnen speelt, Door ’t moederlijke bloed aan hem was meêgedeeld. Van Christiaan wordt wat meer, en wat beters gezegd. Met eene tirade op den Hexameter „die (n) dicht trant door zes voeten genieten,” welke, „den naam van Christiaan zich slecht bevatten laatwijdt hij twee volle bladzijden aan den roem zijns zoons, die bijna ’t heelal te boven gaat: een onbegonnen werk. Niettemin mogen zijn beide zoons Constantijn en Christiaan, en vooral de laatste, niet alleen met hem, maar ook naast hem genoemd worden. Om dit te bewijzen laten we den vader zelf' spreken. Eerst dan wat Constantijn aangaat. Nadat de vader, in zijn dichterlijke autobiographic medegedeeld, heeft dat zijn zoon Constantijn „op ’s vaders beê zijn medehelper in ’t gewigtig ambt” bij den Prins werd, vervolgt hij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 497