333 Hurau, van HET HAAGSCH VERDEAG VAN 1795. i) Carel Stephanus Hurau was goud- en zilversmid in de Schoolstraat No. 24. Na afloop zijner dagelijksche werkzaamheden hield hij zich on ledig met het bijeen verzamelen van historische gegevens. Zijn belang rijke aanteekeningen berusten in de G-emeente-Bibliotheek. (Zie No. 882 van den gedrukten Catalogus.) landen hun bloed en hunne schatten gespild? Waren zij niet door Oranje lang getergd en belasterd? En eindelijk, hoe diep waren zij zelven niet gewond .door het voeren van zulk een voorbeeldeloozen oorlog, en bijzonder ook door eene vijfjarige aaneenschakeling van binnenlandsche beroering, verraad en geweld Het is derhalven niet onnatuurlijk dat het Fransch gouvernement op schavergoeding drong, en vooral bij de buitensporige denkbeelden van bijna alle natiën over de rijkdommen der Hollandersdenkbeelden, Burgers, door Oranje en St. James ongetwijfeld en langs alleflei wegen onder de Franschen gevoed en aangezet." Hurau, in zijne aanteekeningen, zegt betrekkelijk weinig van het Verdrag. Hij teekent slechts aan op Zondag 17 Mei: „’s avonds was de Volkssocieteyt op de Concertzaal boven ’t Boterhuijs op de Markt bijeengeroepen, waar de Burger Swart na een korte aanspraak uit naam van de Repraesentanten van Holland, het Tractaat met Frankrijk bekend maakte, en de artikelen voorlas, hetwelk hij weder met een aanspraak besloot. De societeijt gaf daarop haar vreugde door een keurig musiek, en ’t afsteken van vuurwerk te kennen.” De kroon op dit werk werd gezet door een gedicht van den Burger W. Hofdijk, dat in zijn geheel werd opgenomen in de Haagsche Courant van Vrijdag 22 Mei. Hij richt het woord tot de Provisioneele Representanten, en eindigt aldus:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 516