17
1) Zie Vaderland van 19/20 Juli 1896.
2) Jorissen, bl, 191. 3) Jorissen, bl. 193.
Hier ter plaatse betrok Constanter, na zijn terugkeer uit Engeland,
..de vriendelijke voorkamer van moeders nieuwe huis"\)\ hij maakte er
zijn „Ledige Uren" voor den druk gereed, en schreef daarvoor een
opdracht aan zijn ouden leermeester en vriend Daniel Heinsius, en
omringde zich in dat werk met allen, die hem lief en dierbaar waren,
door deelen en onderdeden er van te wijden en op te dragen, in de
eerste plaats aan zijne „waerdste moeder’', en verder aan zijne zusters
Geertruida en Constance, zijne vriendin Dorothea van Dorp, zijn
broeder Maurits, en zijne „vrienden in Zeeland’1.
„De banden van vriendschap en liefde verbonden de overigens veelal
weinig verband houdende verzen, als een waarachtig symbool, dat
de muze van dezen dichter aan de eenvoudigste en hartelijkste aan
doeningen des levens haar hoogste bezieling dankte.” 2)
Bij den dood van Prins Maurits schreef Huygens hier ook het
juweel zijner gedichten, namelijk de pittige en zangerige Sekeepspraet,
waarin de dichter, bij den dood van Prince Mouringh. de verwachting
in den mond des volks en van het leger legt, „dat ’s Prinsen opvolger
Moy Heintje (Frederik Hendrik) hem evenaren mocht in geluk en
krijgsbeleid.” 3)
Inmiddels was Huijgens tot de eervolle betrekking geroepen, die
hij bij drie opvolgende Prinsen van Oranje vervullen zou, en hoe
weinig tijds dit ambt hem overliet, wist hij niettemin, nog tal van andere
gedichten in deze woning aan zijn lier te ontlokken, waarvan wel
is waar niet één zijn Scheepspraet overtreft, maar die alle getuigenis
afleggen voor het veelzijdige zijner dichtergave.
De bekende „Steden en Dorpen”, waarin „’s-Gravenhage” de kroon
spant, wijzen er op, dat Huygens heel zijn land lief had, al verbond
hij zich ook met zijn geboortestad door een „steenen weg’’, die een
maal zijn grootste roem zou zijn.
Lief en leed wisselden zich in deze woning voor Huygens af.
In de aanzienlijke betrekking van Secretaris van den Prins, werd
de dertigjarige jonge man ten zeerste teleurgesteld toen hij in de
maand Juli van 1626, geroepen om zijn vorstelijken meester naar het
leger te volgen, door eene langdurige ziekte daarin werd verhinderd.
Voortdurende koortsen hielden hem aan zijn legerstede gekluisterd.
Niettemin bleef zijn geest vaardig, en hij schiep in dat jaar de
treffende gedichten, op zijn ziekte en ziekbed toepasselijk, waarvan
de „koortsigke Ledde-bede" zijn onwankelbaar vertrouwen op God,
geweld uit een ootmoedig en blijmoedig Christenhart, ten volle uitdrukt.
Gelukkig mocht Huygens herstellen, en al spoedig slaat hij in
zijne volgende dichtstukken, de weinige nog, welke hij bij moeder
t huis zou dichten, een geheel anderen toon aan.
Zijne lieve vrouw. Susanna van Baerle, mocht hij onder dit dak
als verloofde begroeten, als bruid bekransen, en als jonggehuwde
echtgenoote met zijn liefde omstralen.