20
Be muziekbeoefenaar Constantijn Huygens was ook dichter.
Twee kloeke kwarto-deelen, bevatten het meerendeel van Huygens
dichterschat, en indien ik, met zijn eigen bede tot u kom; de bede:
door hem uitgesproken op zijn 81e levensjaar
„Wel dan, nakoomlingschap, vergeet mij niet geheel.
O Ja, wil nu en dan zelfs Huygens dichtwerk kiezen.
En doet het somtijds u een oogenblik verliezen,
En haat den dichter niet, die beurtlings tijd en vlijt
Heeft aan het Vaderland, en uw vermaak gewijd.”
mag ik u zeker wel, door het bloem- en beeldrijke gedichtje vaneen;
zijner loftuiters, opwekken, om aan die bede gevolg te geven, en van
nu af aan, tot op zekere hoogte, te gaan grasduinen in den green
Korenbloemen, die de dichter met kwistige hand heeft rondgestrooicL
„Men spreeck’ my niet van Lely oft van Roos,
Van violet, of lieffelycker geuren;
Van purper, bruyn of andere Tulps-coleuren,
Bie d’allersneêghste Puyck-Bloemist verkoos:
Men spreeck’ mij niet van ’t blanck en van ’t gebloos
Van Hyacinth, Narciss’ off and’re keuren,
Bie Proserpiin’ op Henna mochten beuren,
Want all die bloemcieraedjen syn te broos.
Maer soo men my met bloemen will vermaecken,
Men geev’ mijn ooge bloemen voll van saecken,
En saecken voll van Bloem als Constantijn,
Wiens onweêrgaedelycke Kooren-bloemen
lek boven d'aller-edelste sail roemen
Omdat het duerbre Wysheyts Bloemen sijn”.
En wilt ge eene proeve hebben van Constantijns poëtische gave, en
tevens hem en zijn karakter zien afspiegelen, of wilt ge „het eer-
biedigst, ootmoedigst, dankbaarst, godsdienstigts vers uit de geheele
Nederlandsche letterkunde der 17e eeuw”, zooals Busken Huet zegt,,
leeren kennen, luister dan naar het gedicht door Huygens, op zijn
65en geboortedag, aan zijn lier ontlokt.
„Noch eens September, en noch eens die vierde dagh,
Bie mij verschijnen sagh.
Hoe veel Septembers, Heer, en hoe veel vierde dagen
Wilt ghy my noch verdragen?
Ick bidd’ om geen verlengh; ’t kan redelick bestaen,
Het geen’ ick heb gegaen
En van myn’ wiegh tot hier zijn sooveel dusend schreden
Bie’ck hebbe doorgetreden
(Met vallen, lieve God, en opstaen soo ghy weett’,)
Bat, die all ‘t selve leed
En all’ de selve vreughd naer mij hadd door te reisen,
Sich drymael zou bepeizen,