39 BIJLAGE H. Mej. Gerth ingang vinden op de Haagsche scholen. Of het ook buiten het onder wijs zal gelezen worden, daarover zullen de leden van die Haghe beter kunnen oordeelen. dan wij. En hiermede Geachte Hoorders meen ik aan het eind van mijn taak te zijn gekomen, waarbij het mijn doel was u te doen zien, welke rol die Ilaglie^ dat is de historie van 's Gravenhage, reeds nu vervult op de school en welke plaats ik haar gaarne in de toekomst zag innemen, terwijl ik meen tevens aan de vereeniging die Uaghe een nieuw arbeidsveld te hebben aangewezen. Ik heb gemeend deze passage als uitgangspunt te mogen gebrui ken voor mijn woord ter installatie van de werkende en buitengewone leden, welke zich aan onzen kring hebben willen verbinden. Ik stel mij zoo voor, dat oude en nieuwe leden zich in dezelfde conditie bevinden als het jonge paar op hun reis in zuidelijk Europa. In een allerliefst geschreven verhaal van de Noorsche schrijfster Elise Aubert, getiteld „Golfslag”, dat door Mejuffrouw A. M. Gerth van Wijk in vloeiend Nederlandsch is overgezet, bevindt zich de landsedelman Carl Gran van Carlsro, met zijn jonge vrouw te Montreux. Zij maken een uitstapje naar Blonay, om het oude slot te zien. Elise Aubert, in de vertaling van Mej. Gerth van Wijk, vertelt daarvan het volgende. „De tocht voerde hen voorbij het Chateau des Crêtes, waar Rousseau gewoond heeft, en waar men nog zijn bosquets de Julie aanwijst. Maar de naam Rousseau was voor Fanny een ledige klank: zij knoopte er geen enkele voorstelling aan vast, en toen Gran trachtte haar diens groote beteekenis voor tijdo-enooten en nageslacht te ver klaren gaf zij spoedig te kennen, dat het onderwerp haar verveelde. Niet beter ging het, toen hij begon te spreken over de gebeurtenissen uit de geschiedenis van het Canton de Vaud, die op het slot Blonay betrekking hadden. Stel je geen belang in het verleden van de plaatsen, die je bezoekt, vroeg hij. Neen, het valt mij zoo moeielijk mij te verplaatsen in iets, dat zoo lang geleden gebeurd is, was haar antwoord. Ik geef alleen om het tegenwoordige, om de menschen, die mijn tijdgenooten zijn. Toch wekte het bekoorlijke uitzicht, van de hoogte gezien, haar bewondering, en met genot liet zij haar blikken weiden over de bergen, het meer, en de schilderachtige plaatsjes, tot bij Genève zichtbaar. Maar het kasteel wilde zij niet zien, dat oude sombere gebouw met zijn vervallen muren! En de akelige kelders met de muffe lucht

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 139