42
man. Enkelen zijn ons als
masse is echter voor de laatste
te hebben voor de sociaal-oeconomische toestanden, die zich meer dan
ooit naar voren dringen; voor volksopvoeding, en zelfs volksvoeding;
voor lotsverbetering, en betere kapitaalsverdeelingvoor een begrens
den werkdag, en onbeperkte zondagsrust, voor overbevolking en
landaanwinst, voor misstanden en welstand, zouden we dan nieteens
terug mogen gaan tot den goeden ouden tijd, en zien te doorgronden
waarin zijn hooggeroemde goedheid heeft bestaan, uitvorschen welke
lessen er uit te putten zijn, en ter harte nemen wat ons door keuren
en gildebrieven geleeraard wordt, en te onzer kennis gebracht, om
trent de verhouding van werkgever en loonknecht; hoe zij tegenover
elkander stonden, hoe hun samenwerken was geregeld, en waardoor
die samenwerking werd verkregen.
Zoo zou ik tot in het oneindige kunnen doorgaan, met vragen te
stellen en vergelijkingen op te werpen, want het heden, zelfs het
meest moderne in onzen tijd, voert ons, dikwerf geheel onwillekeurig
terug naar het verleden, en dat verleden aan ’s aardrijks donkeren
schoot te onttrekken, op te delven en bloot te leggen en als in een
fata morgana voor ons oog te laten voorbijtrekken is, wat ’s-Graven-
hage betreft het doel onzer Vereeniging.
Dat is echter niet het werk van één
pioniers vooruitgegaan. De levée en
tientallen der 19e eeuw weggelegd.
Niet de belangstelling van een onzer kan het gewenschte resultaat
leveren; alleen de volhardende ijver van tien- en honderdtallen kan
artikel 1 onzer statuten tot een vruchtbaar woord maken.
Het verblijdt mij daarom, dat ik de namen mag noemen van negen-
en-twintig werkende leden, die met ons willen samenwerken door
woord en door daad, door onderzoek en mededeel ing, wat ’s Gravenhage
ons in zijn vroegere geschiedenis te leeren geeft; die willen door
dringen in de geheimnissen der eeuwen; die willen doen opdoemen
uit de dichte en dikke nevelen, welke de jaren er over spreidden,
een beeld van onze goede stad; die haar geschiedenis willen schrijven,
bijeengegaard uit de beschreven stukken onzer vaderen, welke in de
archieven zijn opgetast.
Door het Bestuur van die Haghe zijn tot werkende leden benoemd,
en hebben deze benoeming aangenomen de heeren: W. J. M. de Bas,
W. M. C. Langlois van den Bergh, mr. A. J. E. A. Bik, mr. Th. L. M,
H. Borret, Dr. M. J. Bouvin, J. D. Dietz, Mr. H. J. Dijckmeester,
P. C. Evers, J. H. L. F. van Franck, J. J. ten Have. C. Henny,
M. Hijmans van Wadenoyen, A. Labouchère, F. B. Löhnis. jhr. L.
M. A. von Schmid, A. C. Sommer. T. Tal, Y. Ykema, mr. R. baron
van Zuylen van Nyevelt, en verder de heeren: B. P. Aalberse, dr.
G. J. Dozy, W. C. v. Dusseldorp, jhr. mr. T. E. J. van Eijsinga,
mr. C. M. A. Hartman, mgr. J. T. A. Heyligers, J. W. de Jongh,
W. D. J. van Meeteren Brouwen. Rich- P. A. van Rees en A. J. H.
van Rijn, tot dusverre buitengewone leden.
En de middelen om dit alles wat ik vooraf lietgaan te bereiken zijn vele.
Onze vereeniging heeft een eigenaardig karakter.