44
om 1
kundige monumenten
1 t
•de leus: behoudt wat
Zullen we niet de gouden appelen plukken, die ons tegen schitteren
in de Archiefhoven, al worden zij door de meesters dier schatten, met
iille zorg bewaakt?
Moeten we niet den Augiasstal reinigen, waar er sprake is van
•dwaze veronderstellingen, onjuiste naamsverklaringen, en legendarische
voorstellingen
Mogen we niet de hydra, het zevenhoofdig monster verslaan, waar
liet ons tegengrijnst in het ’s-Gravenhage onteerend ’s-Hage
En wie zou den strijd niet aanbinden, zoo noodig op leven en dood,
als Hercules deed met den leeuw van Nemea, met het everzwijn, met
den stier van het eiland Creta, met den wreepen koning van Thracië,
het oude te behouden, want waarlijk waar er sprake is van geschied-
-'—i en oudheidkundige kunstschatten, zal niemand
het in ons misprijzen dat we conservatief zijn, en medestrijden onder
•de leus: behoudt wat ge hebt.
Waarom zouden we niet in de onderwereld afdalen, en aan het rijk
der dooden en aan de nacht der eeuwen betwisten, wat de tijd voor
ons overliet?
En op hetzelfde oogenblik. dat ik dit zwakke woord, om u tot
.geestdrift te wekken, ter neder schreef, kwam mij het bericht tege
moet, dat wederom twee dames het buitengewoon lidmaatschap
hadden aangevraagd.
Mocht ik op dit oogenblik niet denken aan een der door Hercules
volbrachte taakwerkende overwinning der Amazonen.
In vredelievenden zin hopen we dat ook de Haagsche vrouw zich
■onder onze vanen zal willen voegen.
Ook Hercules taakwerken zijn de onze. Trachtten we overwinnaars
te zijn.
Aan u mijne heeren den strijd, maar ook de zegepraal.
..Die Haghe” is nog lang niet aan het einde van haar taak.
Veel hebben we reeds gedaan; veel meer zullen we nog moeten
■doen: met uwe medewerking, met uwen steun, met het beschikbaar
stellen uwer onmiskenbare gaven hebben we kans van slagen.
Er is mij wel eens toegevoegd: „die Haghe” loopt wat hard van
stal”. Dat lijkt echter meer, dan dat het werkelijk zoo is. Ik zat
•onlangs in de stoomtram naar Delft. Het verwijt kwam mij in de
gedachte. Wat aan voetgangers mij tegen kwam liep in mijn oog
met zevenmijls laarzen, Zoo is het ook met onze Vereeniging. Zij
die er buiten staan, zien ons draven en voortsnellen, zij die met ons
medegaan, vinden onzen gang een zeer gewonen.
Men kan immers nooit te veel doen om de geschiedenis te doen
herleven van een stad die ons lief is geworden, en we hebben haar
lief, omdat we hare geschiedenis beoefenen.
Leve ’s-Gravenhage!
En nu, mijne heeren. rest mij nog een dankbaar werk.
Twee commissies zullen hedenavond vorm en gestalte krijgen.
Het zijn de commissies van advies in zake het restaureeren van