46
werden, of er leefden en werkten, levendig- te houden, en van tijd tot
tijd met hare leden op te gaan naar de graven dier onsterfelijken, en
den grooten geest, en den adel van hooft en hart te gedenken, die
hen. bij hun leven deden hoogschatten en liefhebben, en hen na hun
dood doen voortleven bij een dankbaar en erkentelijk nageslacht.
Een volk toch, dat zijn groote mannen eert, toont uit het verleden
iets te willen leeren voor de toekomst.
Indien we ons verplaatsen naar den lOen Mei van het jaar 1647,
dan zien we in deze zelfde kerk, en op deze zelfde plek de droevige
en aangrijpende ceremonie geschieden der bijzetting in den Princelijken
grafkelder van het stoffelijk overschot van den veelgeliefden en hoog-
vereerden Prins, die in vele opzichten de groote, in alle opzichten
de goede mag- genoemd worden.
Des Prinsen overlijden had weinige weken te voren plaats gehad.
De kroniekschrijver uit dien tijd bericht daaromtrent het volgende
„Op den veertiende der lentemaand, ’s morgens ten half vijven
ontsliep de Doorluchtige Vorst, in ’t vier-en-sestigste jaar der ouder
dom, en ’t twee-en-twintigste der Stadhouderschap.”
Ge verwacht van mij voorzeker niet, op dezen plechtigen stond,
eene uitvoerige levensbeschrijving- van dezen roemrijken zoon van
Prins Willem I. van den broeder van Prince Mouringh, van wien
zijn vijand en tegenstander, de veldheer Spinola, bij de belegering
van Bergen op Zoom, in 1622, mocht getuigen „dat de Vader in hem
„was herleefd, en dat de schranderheid van zijn broeder bij hem werd
„gevonden.”
Ge vergt van mij geen uitgewerkte lofrede.
De enkele daad toch van uw tegenwoordig zijn sluit in zich de
grootste loftuiting van dezen roemruchtigen telg der Oranjes; eene
loftuiting grootscher en verhevener, dan ik zou vermogen die in
woorden uit te drukken.
Van Prince Frederik Hendrik, te Delft geboren op 29 Januari 1584
en heden, voor 250 jaar te ’s Gravenhage ontslapen, mag en moet
erkend worden, dat Hij den roem van Nederland ten hoogsten top
heeft gevoerd, en zoo ontzachlijk veel bijgedragen heeft tot den luister
van zijn geslacht.
Zijne verdraagzaamheid, zijne verheven beginselen, zijn doordringend
oordeel, zijne behoedzaamheid in het beramen, maar zijne kracht in
het doorzetten schonken den Staat, door zijn vaders beleid gesticht,
en door zijn broeders heldenaard bevestigd, waarborgen van geluk
en grootheid, die vriend en vijand verbaasden en Neerland’s naamin
alle werelddeelen deed ontzien.
Bemind bijkans als geen ander Vorst, was Frederik Hendrik bemind
om de groote diensten den lande bewezen; bemind ook om zijneper
soonlijke hoedanigheden.