58 Tot J) Zie de noot op bladz. 57. 2o. Welke onderdeden der gebouwen kunnen geacht worden uit het oogpunt van kunst, geschiedenis of oudheidkunde een zoodanige waarde te bezitten, dat zij bij eventueele herstelling, verbouwing of uitbreiding in elk geval zouden moeten worden behouden of hersteld 3o. Welke onderzoekingen behooren te worden ingesteld en welke uitbraak of ontgraving wordt vereischt, ter beantwoording van de vraag sub 2o. Ten einde te voldoen aan de toezegging door hem gedaan in de zitting der Tweede Kamer van 20 December 1895, dat te dier-zake andere deskundigen zouden worden gehoord, op de wijze zooals dit toen door den heer Maas was aangegeven, heeft de Minister zijn ambtgenoot van Binnenl. Zaken uilgenoodigd ook een deskundige voor het lidmaatschap dier commissie aan te wijzen. Doch die Minister heeft gemeend redenen te hebben daaraan geen gevolg te moeten geven, i) In dien stand van zaken is de Minister overgegaan tot het benoemen van een Commissie van vier leden, terwijl hij zich bereid heeft ver klaard een door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te wijzen lid aan de Commissie toe te voegen. Omtrent een te zijner tijd aan de Groote zaal, thans nog door de archieven van Binnenlandsche Zaken bezet, te geven bestemming, is nog geen beslissing genomen. Indien de Commissie het haar g-evraagd voorstel betreffende de werkzaamheden, die op dit oogenblik tot onderhoud en herstel van de gebouwen volstrekt vereischt worden, zal hebben ingezonden, zullen deze, zoodra het seizoen dit veroorlooft, worden uitgevoerd. Daarna kan de steiger voor den Noordelijken muur van het Gerechts hof worden weggenomen.” Bij de behandeling in de 2e Kamer der Staatsbegrooting voor 1897, hoofdstuk IX, waterstaat, werd de volgende beraadslaging gehouden over onderart. 18, luidende „onderhoud, lasten, herstel en verbetering van de lands gebouwen en terreinen te ’s-Gravenhage, 66.000.” (Zitting 17 Dec. 1896.) De Heer de Beaufort (Wijk bij Duurstede). Mijnheer de voorzitter 1 Tot mijn leedwezen is uit het antwoord van den Minister op eene vraag in het Voorloopig Verslag naar aanleiding van dit artikel ge bleken, dat er verschil bestaat van inzichten tusschen hem en zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken. Deze Ministei’ heeft niet aangenomen eene uitnoodiging van den Minister van Waterstaat, om een lid aan te wijzen om zitting te nemen in de Staatscommissie voor de landsgebouwen op het Binnenhof. Ik zal daarover niets zeggen. Ik kan niet beoordeelen of de oorzaak hiervan is te zoeken in de wijze waarop de uitnoodiging is geschied of welke andere redenen den Minister van Binnenlandsche Zaken hiertoe hebben bewogen, het gaat mij ook niet aan., maar wat mij wel aangaat en waarvoor ik mij zeer interesseer is de zaak van de herstelling onzer historische monumenten.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 158