11 EENE VORSTIN VAN BETEEKENIS. uitbreidde, toen de laatste Göthe bij testamentaire be schikking aan haar de letterkundige nalatenschap zijns grootvaders vermaakte, en haar daarmede voor eene taak stelde, die voorzeker geen betere en meer waardige volvoering kon vinden, dan daaraan door de Groot hertogin is ten deel gevallen. Hare leuze om niet voor zich zelve maar voor anderen te bezitten is juist hier ook voor wijdere kringen in het oog gesprongen. Zij beschouwde zich niet meer dan als de bewaakster van een aan het Duitsche volk toebehoorende schat, maar hoe grootsch zij de daaruit voortvloeiende taak opvatte, spreekt niet alleen uit de organisatie, die zij in overleg met de eerste mannen der wetenschap in het leven riep, de stichting van het Göthe-Archief, en de groote Weimarsche Göthe-uitgave, maar ook uit het reeds dadelijk opgevatte plan, door gelijdelijke uitbrei ding der verzameling, dit archief te maken tot een stapel plaats der Duitsche letterkunde van den nieuweren tijd. Hoe dit plan door de grootmoedige schenking van Schiller’s nakomelingen tot uitvoering kwam, hoe de Groothertogin zelve op onbekrompene wijze de middelen verschafte, hoe ten laatste het schoone gebouw van het „Göthë-Schiller-Archief” in Weimar verrees, het feest der inwijding in het vorige jaar, is nog te levendig in ieders herrinnering dan dat het noodig zij, nog nader daarop te wijzen. Nog ééne bijzonderheid moet vermeld worden, wijl die op geheel eigenaardige wijze het karakter der Vorstin doet uitkomen, en toont hoe ongaarne zij elke prijzende toespéling op haarzelve zag: „in het gansche gebouw van het Ghöte-Schiller-Archief vindt men niets wat maar eenigszins op de vorstelijke stichtster zelve duidt.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 192