18
elk in menig opzicht een
NAAK AANLEIDING VAN HET 25-JAKIG BESTAAN, EZN.
na verloop van jaren verwachtte. (Die verwachting is
niet beschaamd, getuige de hierna te vermelden feeste
lijke herdenkingen bij het 10- en 20-jarig bestaan der
school).
Ik sprak daar ook van een onzeker begin. Dit geldt
niet het doel der stichting. In art. 1 van de statuten
der Vereeniging werd „de opleiding van knapen en
jongelingen tot bekwame ambachtslieden” alszoodanig
aangewezen; en uit art. 10 blijkt, dat men dit wilde
beproeven door practisch zoowel als theoretisch onder
richt in de desbetreffende ambachten. Maar hoe? dat
was toen nog de groote, open vraag, waarop slechts
met meeningen zonder ervaringen kon worden geant
woord. Want al was aan de stichting van deze school
die eener soortgelijke te Amsterdam en te Rotterdam
voorafgegaan, daargelaten dat dezen daarvoor nog
tekort in werking waren, bleek alras dat plaatselijke
toestanden en behoeften aan
eigen weg voorschreven.
Een paar voorbeelden ter kenschetsing daarvan. Mij.
die uit het noorden des lands kwam, trof het, hoe hier
een gegallonneerde bediende, van den minsten rang,
met een zekere voornaamheid den ambachtsman in zijn
werkpak bejegende, en hoe een deel van het beschaafde
publiek in denzelfden geest zijn denkbeeld van een
Ambachtsschool toonde, zoolang het zich niet van het
averechtsche dezer voorstelling had overtuigd door een
persoonlijk bezoek. Ik trachtte propaganda voor die
school te maken in werkliedenkringen, maar moest
ervaren dat mijn optreden daarvoor in een der bezadigste
hunner vereenigingen, destijds meer af- dan goedgekeurd
werd. De houding van de meeste beoefenaars der am
bachten, welker bevordering de school ter sprake bracht,