'21 NAAR AANLEIDING VAN HET 25-JARIG BESTAAN, ENZ. Laatstgenoemde Commissie kwam tot een berekening van 43 a 70 procent; maar erkende, bij schrifte van haren rapporteur, de gegrond heid mijner aanmerking, dat men hierbij had moeten doen opmerken dat deze berekening alleen gegrond was op de opgaven betreffende de 93 eerstgenoemde leerlingen; dus ongeacht de overige 374. Dit herinnert sterk aan ,,1’art de grouper les chiffres” en aan de spreuk: „die teveel bewijst, bewijst niets.” binnentijds of zonder dat getuigschrift verlaten. Van de 93 eerstgenoemden waren 42 als gewoon werkman in hun vak begonnen (waarvan later 2 als baas, 8 als opzichter-teekenaar en 5 in militairen dienst hun carrière zochten), terwijl 16 terstond voor werkman en teekenaar tegelijk in aanmerking kwamen; te zamen 68. (Van de overige 27, ook als werkman begonnen, had ik geen latere berichten; meer dan waarschijnlijk waren zij, voor het overgroote deel, werkman gebleven. Wat werd nu door sommigen uit deze gegevens gedistilleerd? Dat niet minder dan 50 a 80 procent van de leerlingen tegen het doel van de school in, door haar onderwijs geen werkman was geworden. Naar mijne gegevens kon die percentage voor alle (467) leerlingen niet hooger dan circa 10%, voor de 93 eerstgenoemden niet meer dan op ruim 30% berekend worden. Maar buitendien mocht worden betwijfeld, of aan een school, welke ook, zulk een criterium kan worden gesteld. Wat haar leerlingen later willen en kunnen worden, zal toch wel in de eerste plaats van hunne eigene personen en omstandigheden afhangen. Het Bestuur, mede in deze kwestie gewikkeld ge worden, heeft in zijn jaarverslag van 1884 daarover zijn meening gezegd in de navolgende merkwaardige bewoordingen „Uit den aard der zaak zullen die leerlingen, welke het verder brengen dan tot een flink maar gewoon

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 210