45
dit rapport wordt met opgaaf
de Ambachtsschool gesproken
NAAR AANLEIDING VAN HET 25-JARIG BESTAAN, ENZ.
der school. Getuigde zij van velerlei opvatting, van mis
lukking naast welslagen, de totaalindruk bij publiek en
vakmannen was een aanmoediging, om zoo voort te gaan.
Inmiddels had het Bestuur zich nog op een andere
wijze een oordeel over de werking van ons Ambachts-
onderwijs in zijn geheel verschaft, door eenige des
kundigen uit te noodigen, daarover na nauwgezet onder
zoek, hunne meening te zeggen. Hieraan werd schriftelijk
voldaan, door de heeren Rutgers en van Soest (voor het
timmeren), Mutters (voor het meubehnaken), Schlüzen
en Lichtenbelt (voor het smeden, machinebankwerk en
werktuigk. teekenen), Kramers en Amiabel (voor het
huisschilderen), Keeling en Bekker (voor het hand- en
ornamentteekenen), Berden en van Wadenoijen (voor
het rechtl. en bouwk. teekenen).
Ook het oordeel, in die verslagen onomwonden uit
gesproken, was over ’t algemeen gunstig, en de opmer
kingen daarbij gemaakt, droegen het hare bij om ons
ambachtsonderwijs te verbeteren.
Het zij hier de plaats op nog een belangrijke getuigenis
dienaangaande te wijzen. Toen in het voorjaar van
1893 de Nederl. Maatsch'J. tot bevord. der nijverheid
bij hare afdeelingen een onderzoek had uitgelokt „naai
den toestand der vakopleiding in Nederland” (zie het
weekblad „De Nijverheid” van dien tijd), werd dit
door de Haagsche afdeeling beantwoord met een belang
rijk, in 1894 in druk algemeen verkrijgbaar gesteld,
rapport; opgemaakt door een commissie, met de heeren
Kol. G. E. V. L. van Zuijlen (voorzitter) en Mr. H.
J. A. Mulder (secretaris) als rapporteurs. Op onder
scheidene bladzijden van
van redenen gunstig over