68
HET SPREKENDE DEN HAAG.
Die het alphabet uitvond.
Aan
de EdelAchtbare Bestuurders van den Haag.
Bestuurders dezer stad, (geen dorp meer als weleer)
Geëerbiedigde overheid, eendrachtig in ’t beramen
Van ’t welzijn van den Haag, dat onder Uw bestuur
(’t Is of de Goden zelf u soms ter hulpe kwamen)
Zich telkens weer vernieuwt, alsof deez schoone stad
Geen menschen, maar de Muzen zelv’ tot leidsters had I
Aanvaardt welwillend, ’t geen een Dichter, ingeboren,
U gaarne in de taal van Latium deed hooren.
De stad, die ’k spreken leer, zij leerde ’t spreken mij,
Dat hiermee d’ oude schuld gelost, gekweten zij.
Meent niet dat mijn gedicht verkleint hetgeen gij deedt,
’t Arduin verkonde uw lof; mijn zang zij d’ eer gegeven
Uw roem is uitgebreid, de mijne klinkt. Wie weet,
Of hier de stad die spreekt, dan wel die zwijgt, zal
overleven?
Hoe ’t zij, ‘t zij u gegund haar telkens uit te breiden,
Gunt gij aan Huygens slechts haar sprekend in te leiden.
Een verzoek aan de straten die hier alphabetisch
gerangschikt zijn.
0 straten groot en klein, elk uwer zal zich zelf,
Vereeuwigd in mijn dicht, nu sprekend overleven,
Is iemand door de plaats haar aangewezen, soms
Gegriefd? Ik moet daarvan de schuld een ander geven.
Wijt aan den dichter niet, maar aan het letterschrift
De rol u toebedeeld ik volg de letterklanken.
Wiens letter haar wellicht in d’ achterhoede stelt
Zij heeft dit niet aan mij, maar Cadmus slechts te
danken.