85
HET SPREKENDE DEN HAAG.
Mijn
Area. Plaats.
Mag
Via Plantaria. Pooten.
Wie onzer voorzaten ook naar beesten-voeten mij noemde
En mij bij ongeluk, den leelijken pooten-naam gaf;
’t Paardengetrappel dat thans, mijn plaveisel aanhoudend
doet dreunen,
Heeft dien voorzaat gewis, in het gelijk gesteld.
palmen mijn naam te
ontleenen
dien naam, of wel de hoef van
het paard. 1)
Zij het de plant van
men den Haag niet een dorpmaar ook niet een
veste noemen.
Wat in het midden ligt, noeme men haar dan: een vlek.
Dan is den Haag mij gelijk, en moeilijk is ’t te beslissen
Of ik een deel ben van hem, dan of hij een deel is van mij.
Maar beslissen wij niets, geef ieder de eer die hem
toekomt.
Groot werd uit vlekken den Haag, ik echter werd een
groot vlek.
Huygens zegt planta plant èn zool of hoef. Bij ons is dit
woordenspel alleen in ’t woord palm weer te vinden. Bij den mensch
heet een gedeelte van de hand: de palm. Men zou dit woord dan ook
kunnen gebruiken van de zool van ’t paard.
In scherts slechts heeft men mij, zoo eng, dien naam
gegeven,
naam bevalt hun wel, maar dat ik eng ben, slecht.
Dezelfde.
Mij was het voorbestemd, aan