93
HET SPREKENDE DEN HAAS.
Dezelfde (tot den Vijverbergh. H.)
Gij berg, zijt uit mijn ingewand geboren,
Gelijk de vrouw weleer uit Adams rib ontstaan,
Ik werd in barensnood geheel vaneen gereten
En bij die keizersnee ben ik te grond gegaan.
Toch leefde ik, schoon verscheurd; tweemaal ben ik
getroffen,
Maar telkens weer herleefd. Thans leef ik dubbel weer.
De vreemdeling die mij ziet, zal dubbel mij aanschouwen,
Eens aan mijn linkerzij, eens spieglend in het meer.
Den voorzaat dus alle eer, die mij het eerste schiep,
En toen ’k was afgeleefd weer in het leven 2) riep.
Collis vivarii. Vyter-bergh.
Nog heeft geen dichter zijn zang ooit mij ter eer doen
weerklinken,
Zoozeer zijn zij verstomd door mijn verrukkelijk schoon.
Waarlijk ik weet ook niet, wat zij ’t eerste moeten bezingen
Daar ik van alle zijden bezien, onbeschrijfelijk ben.
Wat men ook roem van den Haag: dit zal men altijd
erkennen,
Dat mijne schoonheid meer lof dan al het andre verdient,
t Water is mij nabij. Hadde ’t lot mij oogen geschonken,
Dat ik mijn schoonheid kon zien; ’k zocht als Narcissus
den dood.
Ilipa Stagni. Vyver-Kaey. 3)
’k Was als Boogschutters Doelen eens vermaard,
’k Ben nu een breeden weg, zeer druk bereden.
Tweemaal is de vijver uitgegraven en de uitgegraven grond op
den berg geworpen.
2) Leven is in ’t Latijn „vivere,” en hierin ligt een klankgelijkenis
met vijver.
3) Waar vroeger de Doelen was der boogschutters. II. Thans Korte
Vijverberg.