103
ARIJ VAN DER SPUIJ.
Schrijver dezes, was een dier vertrouwden, welke
den naam van Rustbewaarders verkregen.
Op den 17 November zag men, vroeg in den mor
genstond, de zonen van den Graaf G. K. van Hogendorp,
versierd met Oranjelint, geleid door hunnen Gouverneur
den Heer van der Smieden, rond wandelen. Spoedig
verzamelde zich eene groote menigte op het Buitenhof,
die op vertoon hunner kaartjes in groepen werden ver
deeld en zoo goed mogelijk gewapend.
Deze wapenen waren oude schuttersgeweren, welke op
het Binnenhof, zoo het scheen, verborgen waren geweest.
Het kwam mij zonderling voor, dat de Fransche
bezetting die zich op het Binnenhof had ingesloten,
toeliet, dat deze wapenen aan de oproerlingen in handen
werden gegeven; waarschijnlijk waren de Fransche
officieren bewust van de onbruikbaarheid dier veelal
verroeste geweren.
Al rasch bleek het dat de Heer van der Goes, vader
van den tegenwoordigen Kolonel der Schutterij, zich
aan het Hoofd dier gewapenden bevond.
Elke groep verkreeg eeuen geleider, naar wiens bevelen
men zich moest schikkenmen benoemde mij als ge
leider, terwijl de wijken mij werden opgegeven, waar
ik met mijne onderhoorigen gedurende eenen bepaalden
tijd moest rondwandelen om de rust te helpen bewaren.
Met de oranjekokarde op den hoed en gewapend met
een hartsvanger, mij door den Baron d’Escury van
Heinenoord ten gebruike gegeven, begaf ik mij op weg.
’s Namiddags te vier uren ontving ik den last, om de
wacht der Nationale Garde, op de Gevangenpoort af
te lossen onder voorwaarde, van te tien uren des avonds
afgelost te worden, bewilligde ik hierin huisselijke om
standigheid verpligte mij hiertoe.