109
AEIJ VAN DEK SPUI J.
Hurau (een goudsmid in de Schoolstraat te’s-Graven-
hage, die veel over den Haag geschreven heeft) zegt
van boven beschreven brand het navolgende
,29 November, ’s morgens omtrent 5 uren brak er
„een felle brand uit, in een aanzienlijk huis, staande
„aan de Zuidzijde van ’t Nieuwe Voorhout, hebbende
„een voorplaats en. twee zijvleugels, laatst bewoond
„door den Fransch Keizerlijken Procureur-Generaal die
„nu vertrokken was; ’t werd door eenige lieden be-
waard; het huis stond met den eersten in ligte laaie;
„de brandspuiten op ’t geklep der klok bijeengekomen
„zijnde, konden niets anders doen dan de belendende
„huizen beveiligen; het huis, daar veel turf op den
te hebben, om bij den feilen konden Oosten wind en
jachtsneeuw niet te bevriezen.
Deze nog al drukkende wachten duurden voort tot
het voorjaar van 1814, toen de Haagsche Schutterij
werd opgericht, waarin ik werd getrokken, en als
schutter, korporaal en fourier tot November 1817 heb
gediend, en toen benoemd werd tot 2e Luitenant. In
het voorjaar van 1822 benoemde mij de Kolonel d’Escury
van Heinenoord tot Kapiteindoch hiervoér bedankte
ik en vroeg mijn ontslag, hetwelk mij op den 27sten
Mei 1822 werd verleend, zoodat ik ruim 8 jaren mijne
schutterlijke diensten heb verricht.
Het strekt mij tot genoegen en dankbaarheid aan
God, dat ik deze, voor anderen wellicht weinig betee-
kenende herinneringen, na vijftig jaren op eenen ruim
82-jarigen ouderdom kan ter neder schrijven.
’s-Gravenhage, 17 November 1863.
(w. g.) A. VAN DER SPUIJ.