113
AHU VAN DEIt SPUIJ.
veel van vroege wandelingen, en was, bij gunstig weder,.’
veel, geheel alleen en zonder adjudant ’s morgens vroeg
op het zoogenaamde Philosophen-pad aan te treffen)
als een der eerste wandelaars bezocht, en naar Z.M.
„het Koningspad” genoemd.
9°. De ware naam van „het Philosophen-pad” is
„Noorderpad.”
10ö. Toen v. d. S., in 1812 als „arpenteur forestier”
(zie boven; Fransche tijd) met het opmeten en in kaart
brengen van het Haagsche Bosch belast werd, kwam
hij natuurlijk herhaaldelijk in aanraking met het bosch-
personeel. Een oud boschwachter wees hem toen boomen
aan, welker benaming door overlevering van vroegere
werklieden tot hem waren overgebracht, doch waarvan
de naamsoorsprong meestal verloren is gegaan. Zoo
waren er: de drie Koningen, de Keurvorsten, de krul-
heuk, de zomereik (quercus femina) (de dikste eik van
het Bosch), de Keizer Karel’s beuk. Voor’t meerendeel
zijn deze boomen thans allen verdwenen.
Een gedeelte van het Bosch, inzonderheid de z.g. open
akkers en beukenlaantjes (Z.O.-zijde) stond, gedurende
den winter, veelal onder water. Reeds in vroegeren tijd
was men er op bedacht geweest het boschwater van
den buitenboezem af te sluiten. In September 1817
werd door den Minister van Financiën Six van Oterleek
aan v. d. S. opgedragen om te beproeven in hoever
het hellend scheprad van Eeckhart daartoe zou kunnen
dienen. De proeven voldeden echter niet aan de ver
wachting, waarover v. d. S. den 16 Sept. 1817, n°. 2,
zijn rapport uitbracht, met bijgevoegde kaart.
In het begin van Juli 1818 ontving hij van boven
gezegden Minister de commissie te onderzoeken of de
8