121
AKIJ VAN DER SPUIJ.
van 1
zeer luchtig
boschwater te gering zijn en geen genoegzaam voor
deel tot circulatie van ’t boschwater opleveren.
Bij het verhoogen van den ten Zuiden des grooten
vijvers (liggenden) lagen grond, alsook waar de reeds
eenigszins hooge grond heuvelachtig aangelegd werd, was
men zeer bezorgd over de boomen welker stam met
grond aangevuld of aangehoogd moest worden.
Hiervoor had ik minder vrees, doch nam goede
voorzorgen liet drooge takken schuin tegen de stammen
plaatsen en daarna met bladaarde aan- en opvullen;
herhaalde dit van tijd tot tijd bij de aanhoudende
verzakking, zeer luchtig en zonder aanstampen dit is
mij zeer geluktslechts zeer weinige kwijnden eenigen
tijd, doch de meesten herleefden en staan nog heden
in frisschen groei. Ook is het mij gelukt een grooten
beuk die midden op den te vergraven grond stond, in
het midden der maand Augustus 1819 in vol blad op
de noordzijde der te graven vijvers te verplanten; acht
dagen voor de rooijing liet ik dagelijks rondom den
stam, wiens middellijn 3,5 palm bedroeg, met water
begieten, opdat de rooijing met groote kluit kon ge
schieden. De put waarin hij geplant moest worden,
werd met goeden zwarten grond en bladaarde voor
zien na de rooijing werd hij door een groot getal
werklieden twee aan twee met handspaken of stokken
gedragen en door een takel, dat aan eenen in de nabij
heid zijnden boom was vastgehecht, in eene verticale
richting gebracht en de kluit met goeden grond aan
gevuld, terwijl hij eenen geruimen tijd behoorlijk is
geschoord geweest. In het begin scheen hij te kwijnen
en dit was nog in het volgende jaar zichtbaar, doch
later heeft hij zijne gewone frischheid herkregen en is,
terwijl ik dit schrijf (1863) levend, doch schijnt sedert