127 ABU VAN DER SPUIJ. Archief geene bescheiden aangetroffenv. d. Spuy’s titel was toen: „Praeceptor der Koninklijke kleinzonen.” Dat hij met zijn onderwijs grooten lof inoogste, blijkt wel uit de omstandigheid dat v. d. S. steeds meeren- meer bij de Vorstelijke familie en aan het verdere hof in aanzien kwam, en later ook steeds aan die Hooge familie is verbonden gebleven. Hoewel niet direct „Gouverneur” der Prinsen, schijnt hij toch gedeeltelijk met die functien belast te zijn geweest. Immers de thans nog te Schiedam levende heer P. van der Spuij deelde mij mede, van zijn overleden vader vernomen te hebben, dat diens neef, onze v. d. S. toen hij op eene doorreis te Schiedam kwam, met twee Prinsen bij hem aan huis was geweest. Nog uit een ander voorval dat hoogst tragisch had kunnen eindigen, maar gelukkig afliep, blijkt bovenge zegde vooronderstelling. Ik heb het v. d. S. zelven hooren verhalen. Eens met Prins Alexander buiten de stad eene wandeling makende, zag v. d. S. plotseling een hond, die alle kenteekenen van dolheid vertoonde, op zich afkomen. Gelukkig waren zij in de nabijheid van een zwaren boom. Den Prins daarachter te plaatsen, en voor hem te gaan staan, was het werk van een oogenblik. Gelukkig was hij met een dikken wandelstok gewapend, met welken hij er in slaagde, het razende dier, toen het in zijne onmiddellijke nabijheid was ge komen, te treffen en af te maken. Of de couranten er melding van hebben gemaakt, dan wel of het voorval met voordacht is stilgezwegen, kan ik mij thans niet meer herinneren. Is ’t een wonder dat v. d. S. die ook ditmaal toonde een man van de daad te zijn, op wiens tegenwoordigheid van geest men kon bouwen, het volle vertrouwen der Koninklijke familie genoot?

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 313