153
IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ.
den oorsprong der Hoeksche en
Vriesland, de tocht naar Granada moet worden verstaan.1)
Eenige bijzonderheid daaromtrent anders dan dat er
geld voor werd opgenomen en mondvoorraad voor werd
aangekocht verneemt men evenwel niet, ’t geen eenigs-
zins den indruk geeft of er maar liefst over gezwegen
werd omdat er geen eer bij was behaald. Misschien is
het echter ook eenvoudig omdat de gedachtenis aan
dien tocht al ras op den achtergrond raakte door de
groote reis die Willem IV nog in datzelfde jaar onder
nam ten heijlighen grave ende van daer in Prusen ende
van Prusen weder thuus, een reis die juist acht maanden,
nl. van Augustus 1343 tot April d.
Ofschoon de bijzonderheden
ons verre van den I’
eigenlijk bestek liggen,
a. v. heeft geduurd,
van die reis Overmere
Haag voeren en dus buiten ons
is het relaas daarvan toch te
eigenaardig om er niet een oogenblik bij stil te staan.
Men heeft in die bedevaart van Willem IV eene uiting
van godsdienstzin willen ziendoch ten onrechte. Ook
is die tocht beschouwd als eene den Graaf opgelegde
boetedoening omdat hij „in drift eenen Priester zou
doorstoken hebben” 2)doch uit eene onlangs bekend
geworden oorkonde blijkt dat dit geval eerst na den
tocht heeft plaats gehad, daar de geestelijke, wiens
dood de Graaf op het geweten had, al had hij hem
niet zelf vermoord, hem verwijtingen had toegevoegd
nopens hetgeen gedurende zijne afwezigheid was voor
gevallen. 3) De aanleiding tot de reis naar het Heilige
0 Dat die tocht werkelijk op dit tijdstip heeft plaats gehad, wordt
bevestigd door de oorkonde van 20 Maart 1342 (1343) door Baron
Kervvn de Lettenhove medegedeeld in zijne uitgave, van het eerste boek
der „Chroniques de Jehan Froissart”. Deel 1 bl. 122 noot 2.
2) de Jonge. Verhandeling over
Kabeljaauwsche twisten, bl. 34.
3) Bullarium Trajec tense Vol. I. No. 1123.