157
IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ.
minderbroeder en Jan de monnik, de pelgrimage
zich geenszins kenmerkte door eenigen geest van
„ascetisme”. Integendeel alles schijnt aan te toon en
dat het reisgezelschap den tijd op de vrolijkste wijze
kortte. Vooreerst toch was de Graaf vergezeld van
zijn eigen minstrelen en pipers, alsook van een bonghe-
naer, of trommelslager welke laatste bij verrassing
schijnt te zijn niedegetroond, daar daags na de afreis
een geschenk van tien schilden aan zijn vrouw werd
gezonden en had zich voorts bij hem aangesloten
de minstreel des coninx van Beem Boheme -
die als een echte middeneeuwsche minnezanger den
naam van Vrouwengeschal voerde, maar buitendien
voegden zich vaak bij den stoet trompenaers of andere
speellieden die vooruit pipeden en bijna dagelijks werd
geld uitgereikt aan vreemde minstrelen, die min here
op hunne kunst kwamen vergasten, of vermaakte men
zich met de eene of andere vertooning, als b.v. van
een Sarrasijn die met een here speelde of van een man,
die van der galeen neder spranc int water. Veelal
echter, vooral toen men eenmaal aan boord was en de
tijd lang viel, werd afleiding gezocht in het spelDag
aan dag moest de klerk zijn meester van dobbelghelde
voorzien, en deze speelde „en grand Seigneur”, want
bij verloes rijkelijk en als hij somtijds won, deelde hij
gewoonlijk geschenken uit. Slechts eene enkele maal
worden andere middelen van tijdverdrijf vermeld. Soms
werd met een net gevischt, en eens, toen men wegens
stormweder op de Grieksche kust aan wal was gegaan,
werd metten snitten na een papier geschoten; ook aan
schouwde men eens, zeker niet zonder verbazing, een
man die vier scoet. Na het vertrek uit Rhodus nam
de tocht evenwel een geheel ander karakter aan. Om-