162 ge- gift was mijns heren IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ. bewezen door hetgeen óverkwam aan een van ’s Graven edelen, heer Daniël van Bilsen, die met eenige weinige volgelingen, waaronder ook de klerk Johannes van Nederhem, uit Weenen vooruitgereden was, maar die niet alle de zijnen in handen eener rooversbende viel, door wie hij gevankelijk naar die borch te Waerdensteyne werd gevoerd. Gelukkig brachten zij er het leven af en zelfs moeten zij goed zijn behandeld, daar heer Daniël later eene vereering van twee gulden zond aan den ghesinne te Waerdensteyne upt huus omme dat si hem ghedient hadden; over de vrijlating der gevangenen moest echter formeel met de roovers worden onderhandeld en hunne uitlevering kostte den Graaf een losgeld van vijftien honderd dukaten; buitendien moesten nog de paarden worden teruggekocht en daar de ongelukkigen volkomen waren uitgeplunderd, moesten zij, insgelijks voor rekening van den Graaf, geheel gerockt worden, terwijl eene aanzienlijke geldsom die Nederhem bij zich had, ook al buit was gemaakt, met uitzondering slechts van 32 cleene gulden die hi in sijn laerse icarp ende also behilt. De doorgestane gevaren schijnen overigens geen blijvende schaduw te hebben geworpen op de stemming van het reisgezelschap. Zoodra men weder in veiligheid was, traden opnieuw minstrelen en trompenaars op. Te Breslo vond men vedelaers ende speeliciven, alsmede luden die in mijns heren herberghe quamen dansen, ontlixsent onkenbaar, vermomd ende up ghemaecte paerde, zooals men thans nog wel een „clown” kan zien optreden. Een van datzelfde slag zal ook wel woest zijn de Sof te Thorn, wien de Graaf een deed uitreiken om eenen roe mede te copen; ook daar een cleen meytken dat tumelde voer

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 348