166
IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ.
Dat, toen de Graaf en de Gravin weder bijeen waren,
de hoechtijt van paesken feestelijk werd gevierd, laat
zich afleiden uit de verantwoording van den rentmeester
betreffende de kalveren, rammen en lammeren te dier
gelegenheid geslacht, maar die feestviering werd geheel
in de schaduw gesteld door het groote feest, ’t welk
kort daarna, in de laatste dagen van April, van Zondag
tot Donderdag vóór Meidag, gegeven werd en waarvan
de heugenis lang is blijven voortduren. Reeds toen hij
nog te Koningsbergen was, had de Graaf van daar
sierlijk gekleede herauten doen uitgaan, om die feeste
van der Haghen te craygieren, d. i. openlijk bekend te
maken, en daarbij bleef het niet, want den 20n April
begaf hij zich naar de Abdij van Rijnsburg, ’t geen wel
nog verder worden gewerkt aan die pointe beziden der zede
en aen die pointe tusken der capelle en ter zate, alsmede
aan tlavoir in die zale, aan den valcberg, den orsmolen,
thondehuus en de havicbregge.
Onder de vertrekken in het slot Avaaraan gewerkt
was, was ook nog de kamer van Zottekijn, vermoedelijk
een hofnar „en retraite”, die tot portier Avas aangesteld
„op St. Clemensavond beval mijn vrouw Zottekijn die
poorte", en daar eenige jaren later elders nog gewag
wordt gemaakt van Zottekens poirt, J) geeft dat aan
leiding om te veronderstellen dat de portier, misschien
door het verkoopen van grappen aan de voorbijgangers,
zich onder de toenmalige Hagenaars eene vermaardheid
verworven had, die zijn naam geven deed aan de poort
waarin hij verblijf hield.
Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der Geschiedenis
van ’s Gravenhage I, blz. 276.