179
IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ,
van
de goede lude minen here gaven van horen goede, eene
vermogensbelasting alzoo, die, bij wijze van buiten
gewone heffing, schijnt te zijn gevorderd. Uit de daar
toe betrekkelijke opgaven verneemt men dat in den
Haag der huyslude goed beloept 6804 ffi waarvoor
moest worden opgebracht de som van 136 20 d,
hetgeen minder was dan geheven werd b.v. van Aar-
landerveen, van Leijmuiden of van Zoetermeer en
Zegwaard.
Een andere bron van inkomsten voor den Graaf was
de opbrengst der beloopen boeten; uit hetgeen daar
omtrent staat aangeteekend blijkt dat in genoemd jaar
in den Haag de niet onaanzienlijke som van 54 S.‘ 5 sc.
2'/a d. was ontfaen van verboernesse, meest wegens
vechten en schelden, hetgeen juist niet een hoogen
dunk geeft van den trap van beschaving dien het toen
malige Haagsche publiek had bereikt.
Een ander bewijs voor het onbeteekenende van den
Haag in die dagen is van negatieven aard. Dat aan
zienlijke sommen verslonden werden door eene levens
wijze als die van Willem IV, spreekt wel van zelve
en het kan dan ook geene verwondering baren dat
de Graaf dikwijls gebrek had aan gereede penningen,
zoodat dan geleend moest worden bij geldschieters.
Veelvuldig wordt dan ook in de rekeningen melding
gemaakt van Lombaerden, op verschillende plaatsen ge
vestigd, als te Dordrecht, te Leiden, waar zij in een
huis van den Graaf plachten te wonen, te Haarlem
zelfs te Geertruidenberg en te ’s Gravenzande. In den
Haag echter is van hen geene sprake, hetgeen wel zijn
grond daarin zal vinden dat voor hen, bij den eenvoud
der toenmalige bevolking, aldaar niets te verdienen viel.