180
IETS OMTRENT DEN HAAG, ENZ.
Na zijn terugkeer uit Pruisen bleef Willem IV niet
lang in Zuid-Nederland; na aldaar wat te hebben heen
en wéér getrokken en feesten te hebben bijgewoond te
Nivelles en te Mechelen, kwam hij reeds voor het einde
van April weder herwaarts. In den avond van den
In Mei stapte hij af te Geertruidenberg. Vandaar
begaf hij zich evenwel niet naar den Haag, maar over
Tiel en Nijmegen sloeg hij den weg in naar den Neder-
Riju om dat oorloghe te zoenen, dat tras tusschen den
aertschen bisscop van C'olen ende den grave van der
Marke. De uitslag dier diplomatieke bemoeiing schijnt
niet onbevredigend te zijn geweest; het blijkt althans
niet dat de bemiddeling faalde. Moeite werd in elk
geval niet gespaardonverdroten ijlde de Graaf her
haaldelijk heen en weêr tusschen Essen, om met den
graaf van der Mark te spreken van den peise waarbij
hij dan vele ridderen ende knapen in sijnre gheselscap
hadde en het legerkamp van den Aartsbisschop in
de buurt van Rijnberk en Xanten, vervolgens ook naar
Keulen, waar hij het Pinksterfeest vierde. Ende mijn
here gaf te menigher stout teten den heren die daer
te parlament waren zeker wel de oudste herinnering
aan parlementaire diners”, die tot ons is gekomen.
Maar de Graaf bleef niet langer aan het aartsbis
schoppelijk Hof dan noodig was. Spoorslags reed hij
van Keulen terug naar Geertruidenberg en vandaar
verscheen hij op Zondag den 22n Mei in den Haag,
waar zijne hofhouding, die den weg over Nijmegen,
Amerongen, Woerden en Leiden genomen had, zich
des anderen daags vervoegde.
Echter, de Graaf had geen rust; blijkbaar had hij
iets in den zin. Van den Haag begaf' hij zich naar
Haarlem, toen over Rotterdam naar Dordrecht en verder