190 ’s-GRAVENHAGE OMSTREEKS 1400. men Straatverlichting was in 1400 nog eene zaak, waar van men zelfs den naam niet kende. Nog twee eeuwen immers zou den Haag wachten op de drieëndertig lantaarns, die in 1638 voor het eerst haar zwak licht uitstraalden op boozen en rechtvaardigen. Deze omstan digheid, gevoegd bij den slechten staat der straten en de onveiligheid, veroorzaakt door straatroovers en andere vrijbuiters, maakte, dat ieder, die niet genood zaakt was uit te gaan des avonds rustig thuis bleef. Moest men in het duister door het dorp gaan, dan liet men zich vergezellen door welgewapende lieden, die elk een brandenden fakkel droegen. Keerde zulk een troepje van een vroolijke partij huiswaarts en ont moette het een ander gezelschap, dat eveneens zijn wijsheid in de kan had achtergelaten, dan was een straatgevecht meestijds het gevolg dezer ontmoeting. Bij de langzame uitbreiding had men geen behoefte nieuwe thans een achtbaar college, dat den naam vaststelde. Het was meente, het volk, dat straten was daarbij, als altijd, practisch Beginnen we delijk einde Westelijk en Het Heulstraatje heette heul, die over straatje. Er woonde Noordmolen, welke Molenstraat en De Geest kreeg den den bodem. Men vond van het jeugdige dorp gvvuL uviLveiuC aan peters en meters voor de straten. Ook vormden de doopvaders niet als na ampele bespreking de spraakmakende ge en pleinen doopte. Het en eenvoudig. met het Noordeinde. Het was het Noor- van het dorp, evenals het Westeinde het het Zuideinde het Zuidelijk einde was. zoo naar de houten brug of de Beek lag en toegang gaf tot dit o. a. in, de Molenaar van den ongeveer op den hoek van de het Noordeinde stond. naam naar de gesteldheid van er nl. de geestgronden, dat is de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 377