202
HET HUISGEZIN VAN DEN KAADSHEEK.
den „trouwlegger”
Zooals men verstaan kan, werd het huwelijk bij vol
macht gesloten. Het verschil tusschen dit geval en hetgeen
nog meermalen geschiedt, is dat de hier besprokene
aanstaande echtgenooten elkander niet kenden, zelfs
niet door tusschenpersonen, want het aanzoek met de
onderhandelingen, het verslag der heeren Van Alphen
en Coekebacker en het antwoord uit Taiwan eischten
te veel tijd van de ongeduldige contractanten. Stansie
ging aan boord van een Oostindiëvaarder als mevrouw
Caron.
Ziehier het eenvoudig verhaal van
in de Hofplaats:
Den 4 September 1644 [ondertrouw d]
„De heer Francois Caron, ordinaris Raedt der Indiën
ende Gouverneur in Tejowan, met juffrouwe Constantia
Boudaens, wonende alhier te ’s Gravenhage. Getrouwd
tot Voorburg den September 1644.”
Wij teekenen hierbij aan, dat Coekebacker de rol
van bruidegom op zich nam en dat de vreugde groot
was op zijn Voorburgsch zomerverblijf, en op Hofwijk,
waar de dames Boudaen „adres hadden genomen”, al
was dat niet met volkomen instemming van den eigenaar.
Toen Constanter eenmaal zóo diep in het zaakje gemengd
was, schreef hij een lief gedichtje op het huwelijk van
gedoopt door een nagebootsten zeegod, en hare zonden,
die rood waren als scharlaken, werden witter dan wolle.
Ieder begon daar met een schoone lei, en mocht het
zijn, dat een gering „defect” opgemerkt kon worden
in het levensverhaal, zelfs van een lid der zwakkere
kunne, dan waarborgde dit de verwachting, dat zij even
welig zou kunnen tieren in die nieuwe maatschappij,
als in het oude Nederland.