203
HET HUISGEZIN VAN DEN RAADSHEER.
Stansie, en wel in ’t Latijn. De keuze der taal ver-
wondere ons niet. Als Hugo de Groot trouwt, worden
er zoo veel en zoo lange gedichten voorgedragen, niet
slechts in ’t Latijn, maar ook in ’t Grieksch, dat de
toen ook niet meer dan 19-jarige Marie Reigersberg wel
eens zal hebben gegeeuwd, al was zij ook in „staatsie”
gezeten naast den grooten man, dien zij in haar Veer-
schen tongval „Uge” noemde. Intusschen beter nog een
Grieksch vers, dan de gewone onkieschheden van de
bruiloftszangen onzer voorouders. Had nu onze Stanzie
gevraagd, wat Neef in zijn gedichtje had gezegd, dan
kon het antwoord omtrent het volgende geweest zijn
„Hoe komt het, dat in het late najaar de lucht in
het Oosten zoo rooskleurig ziet? Omdat Constantia,
na Aurora te hebben overwonnen, nu hare plaats gaat
innemen, en de overwonnene daarover bloost”.
Of het bruidje het nu volkomen begreep, is nog zoo
zeker niet, en wie het oorspronkelijke begeert te kennen,
vindt het in de voortreffelijke uitgave van Huygens’
dichtwerken dooi- dr. J. A. Worp, op het jaar der
samenstelling.
Maar, wat niemand zou verwacht hebben, geschiedde.
Nu de tweede dochter zoo „gelukkig” aan den man
gekomen was, deed zich de vraag voor, of er ook geen
gelegenheid bestond voor de oudere zuster, voor San-
neke, om gelijk toen de zegswijze was om „be-
sorgt” te worden. Het werd in overweging genomen,
en de uitkomst was, dat Suzanna maar mee zou gaan,
op goed geluk, maar zeker aangemoedigd door schoone
vooruitzichten. Onze 23-jarige avonturierster scheepte
zich met hare zuster Caron inten aanzien der onge-
huwden waren de vrienden erg beducht voor ongelukken
van nog anderen aard dan eene mogelijke zeeramp op