206
HET HUISGEZIN VAN DEN RAADSHEER.
Caron behoorde tot dat niet schaarsche soort van
dienaren der Compagnie, die meer doen denken aan
souvereinen, dan aan vertegenwoordigers van een land
voogd. Dit kostte hem zijn terugroeping in 1651, zoo-
dat hij het volgend jaar in Nederland terugkwam; en
dit ontslag was weinig eervol. Hij vestigde zich in Den
Haag, kocht daar in 1657 een huis met stalling aan de
Noordzijde der Spuistraat, in het volgende jaar een
ander huis in de Wagenstraat en in 1659 de woning,
genaamd „Donderdoof”, in dezelfde straat (n.f. nog
hare toestemming geweigerd; na het „krakeel” had zij
toegegeven. De heer Rijksarchivaris in Groningen, mr.
J. A. Feith, gaf welwillend de toelichting, dat Warven
eene kleine plaats bij Delfzijl is, doch ook voor Warfum
kan staan. Het rechterambt is Hornhuizen, gemeente
Kloosterburen. Dat over dit huwelijk „krakeel” is ge
weest, kan wel in verband staan met een proces, in
1674 tegen Meynardt gevoerd en dat niet gunstig
getuigt voor zijne moraliteit.
Behalve deze beide dochters, Suzanna en Catharina,
was er nog een zoonalthans Balthazar Coyet. die
in 1675 edelman eener ambassade naar Rusland was,
welke hij twee jaar later beschreef, droeg den groot
vaderlijken naam. Is deze gissing juist, dan zal hij wel
dezelfde zijn, die van 1697 tot 1710 opperhoofd was
van Banda.
Het is niet onmogelijk, dat Coyet te Amsterdam op
de Heerengracht is blijven wonen, en dat zij, die het
geluk hebben de doodenregisters in het stedelijk archief
te mogen raadplegen, zonder de in deze tijden gestelde
onereuse bezwaren, eenmaal kunnen opgeven, wanneer
deze merkwaardige man zijn beweeglijk leven eindigde.