210 HET HUISGEZIN VAN DEN RAADSHEER. NASCHUD1 T. Toen ik 24 April 1896 mijn lieven vader geluk ging wenschen op zijn 68sten geboortedag stelde hij mij de voorafgaande studie ter hand. Zij was bestemd voor het Jaarboekje voor 1897, dat echter bij uitsluiting gewijd werd aan Constantijn Huygens. Juist 12 dagen later riep een telegram me weder naar huisik mocht mijn vader niet meer in leven vinden; een hartverlamming had hem op ’t alleron verwachtst van mij weggerukt. Van zijn laatste aan mij gedaan verzoek, om deze zijn laatste studie persklaar te maken, kwijt ik me thans volgaarne. Johannes Godefridus Frederiks werd 24 April 1828 geboren op „Duinvliet” bij Domburg en onder leiding van de zeer bekwame onderwijzers Kesteloo sedert 1841 in hun vak opgeleid, was daarna werkzaam aan scholen te Middelburg en Colijnsplaat, en, na den eersten rang te hebben verworven, aan de indertijd zeer bekende instituten van Blankenbijl te Drimmelen en Van Braambeek te Geertruidenberg, later op „Noord- hey” en „Schoonoord” bij Rijswijk, tot hij in 1858 privaat-docent werd te ’s-Gravenhage en jaren achter een zitting had in de examen-commissiën voor de Marine, de Indische Ambtenaren, de Telegraphie, enz. en waar hij o.a. in 1863 werd belast met het onder richt aan de eerste Japansche jonge edellieden onder wie de tegenwoordige Ministers Ennomotto, Ito en Akamats die in ons land hun opleiding kwamen voltooien. In Januari 1872 werd hij leeraar in de Geschiede nis aan de Hoogere Burgerschool te Zutphen, in

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 397