239 EEN ALBUM AMICOHUM. post noch verhevener standplaats dan die van Burger en legt met genoegen zijn gezag neder in den boezem van hen, van wien hij het ontleend heeft.” Daarbij merkt hij aan: „Dit leezende braaveStoffenberg zult gij U herinneren het geweld het geen zints den 22 Jan. 11. ons is aangedaan door hun, welke zich op den 4 Meij daaraanvolgende tot Leden van het Wetgevend lichaam des Bataafschen volks hebben opgeworpen en hunne Medestandersgij zult ook teffens gedenken aan uwen vriend. In mijn civiel arrest op het Huys in 't Haagsche bosch, 5 Juny 1798.” Dat de afzondering vrij streng was blijkt uit het stuk van J. J. Cambier. Hij herinnert daarin dat zij afgescheiden en buiten accès van vrienden en nabestaan den waren. Minder duidelijk is eene aanhaling van Cato over de vrijheid door A. J. de Sitter. Uit onderstreepte woorden en de bijvoeging: „daar dit uw geval is, braave Stoffen berg” schijnt te blijken, dat sommige spekers (in de Vertegenwoordiging?) dezen bittere en hatelijke namen gaven en door zekere geluiden die geliefkoosd werden en door ’t mishandelen en onbeschoft bejegenen van dezulken die door hun meerdere verdiensten en doorzicht hen in ’t oog liepen, hem verder onrecht aandeden. Moet hieruit blijken dat Stoffenberg al heel slecht getracteerd is geworden? Cato schijnt hem ten dienste gestaan te hebben want aan hem zijn vele aanhalingen ontleend. Den lln Juni schreef Herm. Hendrik Vitringa: „Wij naderen dan, brave Stoffenberg het einde van onze Staatsgevangenis dat van onzen politiquen loopbaan hebben wij reeds bereikt. Dan hoe ’t ook ga het kan niet wel anders, eerlijke vriendof de erinnering aan betrachte plichten

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1898 | | pagina 429