246
TOESPRAAK.
Heil u, Pastoor, die bij uw leven,
Door ijver voor Gods eer gedreven,
Der vaadren rustloos en volhardend streven
In ’t eind zijn vollen eisch moogt geven.
Weer heft het trouw en dierbaar kruis,
De gids naar ’t wachtend vaderhuis,
Zich boven Rijswijks hoogsten top
In blijde vlucht ten Hemel op
En noodigt oog en hart zijn gloriespoor te volgen.
Na loutring en beproeving blikt de Heer
Weer zeegnend op de Zijnen neer;
Geslagen wonden heelt Hij weer;
Zijn Vaderoog blijft niet altoos verbolgen.
De heerlijkheid van Rijswijks heiligdom
Keert zucht en klacht in feestgejubel om
Der eeuwen smaad ligt in zijn reuzenpracht verzwolgen.
O blijde dag, die alles weer herstelt,
Hoog opricht, wat lag neergeveld,
Meer weergeeft, dan er ging verloren
Deze is de dag, door ’s Heeren gunst gemaakt,
Waarop de reinste vreugde wordt gesmaakt,
De vreugde, uit leed en rouw geboren;
Die iedren schaduw henendrijft,
Uit donkre tijden nagebleven:
Pastoor, geluk met dezen dag! Hij staat en blijft
Met gouden lettren in uw levensboek geschreven.
P. Zwart.