14 Mijne Heer en! BIJLAGE. allen welkom! Ik open de vergadering, en heet n Op de algemeene vergaderingen van vorige jaren ving ik met deze of dergelijke woorden meerendeels mijne kortere of langere rede aan tot installatie van de nieuw benoemde werkende leden, en trachtte door het een of andere onderwerp, dat betrekking had op ’s Haags historie, uittewerken, wenken te geven in welke richting allen zouden kunnen werkzaam zijn, en op welk onderdeel ieder hunner in ’t bijzonder een nog braak liggend arbeidsveld zou kunnen vinden. Het was dus veel meer dan eene vormelijke plichtpleging. Aan het hartelijk welkom lag ten grondslag een programma van werk zaamheden een indeeling van de nieuw opgetreden medewerkers in den wijngaard van „die Haghe”; eene aanwijzing wat ieder uwer zou kunnen tot stand brengen bij den opbouw van een tweeden de Riemer. Voor ditmaal meende ik van die goede, of misschien kwade gewoonte te mogen afwijken. Niet omdat ik ook thans niet hoogelijk zou waardeeren dat zoo- velen het ^(?r/z^^(Z-lidmaatschap van onze Vereeniging hebben willen aanvaarden en vooral niet omdat het mij niet een hooge eer zou geweest zijn om die velen den Ridderslag te geven, en hen te adelen in den nieuwen strijd, welken zij willen strijden om waarheid boven legende te stellen: om den helderen spiegel der historie ook voor onze goede, stad omhoog te houden; om licht te laten vallen, zelfs in ’saardrijks donkeren schoot, en vooral niet omdat ik te kort zou schieten in het vinden van een belangrijk deel der Haagsche geschiedenis, en dit aan Uw aandacht te onderwerpen. Geheel andere redenen hielden mij terug. Redenen van eenigszins persoonlijken aard, welke daarom misschien minder gewenscht zijn hier te ontvouwen, zij het ook, dat zij mij geheel zouden rechtvaar digen in uwe oogen. en van mij de verdenking wegnemen, dat ik mij mijn taak voor hedenavond wat al te gemakkelijk had willen maken. Het zij verre van mij; ik ben daartoe te veel enthousiast. Het pessimisme, dat somtijds in mij opdoemt, wijl het in alle vormen op mij aandringt, weet ik te bezweren, door een rijkdom van optimisme, waarover ik mag beschikken, en door dien schat, dien ik van nature

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 104