29
HEI’ WILHELMUSLIED.
„Verlost wt alder noot.
Een Coninckrijck ghegheven
In Israel seer groot
Zoo zal ook ik „Na tsuer ontfanglien
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na (en hier wendt hij zich
weder tot God} so doet verlanglien
Mijn vorstelick ghemoet,
Dat is dat ick mach sterven
Met eeren in dat Velt
Een eeuwich Rijck verwerven
Als een glietrouwe Helt.
„Na deze ontboezeming slaat hij zijn oog op het
droevig geschokte Vaderland en spreekt het met deze
woorden, woorden vol gevoel en liefde, aan
„Niet doet mij meer erbarmen
In mijnen wederspoet
Dan dat men siet verarmen
Des Cohincks Landen goet,
Dat U de Spaengiaerts crencken
O Edel Neerlandt soet,
Als ick daer aen ghedencke
Mijn Edel hert dat bloet.”
„Vervolgens verhaalt hij wat hij tot deszelfs uit
redding, in de laatste dagen, ondernomen heeft. Hij
was namelijk den 7 October van het jaar- 1568 inliet
gezigt der legermagt van den Hertog van Alva, die
zich bij Maastricht verschanst had, de Maas overge
trokken, op zulk eene kloekmoedige wijze, dat niet
alleen Alva er verbaasd over stond, maar velen dachten
dat Nederlands verlossing nabij was. De Prins had
gaarne, door met den Hertog in gevecht te geraken,
eene laatste poging tot redding gedaan