32
HET WILHELMUSLIED.
geen langen tijd van beraad gekost
van de data der historie,
Sedert ruim drie eeuwen „was, en is nog bij ons
Nederlanders het geliefde Wilhelmus de ware toover-
klank, welks toonen het zuiver Nederlandsch gevoel
krachtig aandoen, ja tot verrukking opvoeren.”
Welnu zooveel te meer moet dat gevoel er door opge
wekt zijn gewordenhoe moet de verrukking tot geest
drift, tot bezieling zijn aangegroeid, toen de dichter
zelf het lied, „dat uit de ziel van het Nederlandsche
volk is gegrepen, en oogenblikkelijk daartoe weer zijn
weg terug vond” voorlas, en het orgel de wijze aan
gaf om, na de lezing, door de hallen van het slot te
Dillenburg den „Nationalen Psalm onzer vaderen” te
doen klinken en ruischen.
Het moet een plechtig en indrukwekkend oogenblik
zijn geweest, toen het vorstelijk gezin, omringd door
de edelen en de vertrouwde dienaren, het zesde couplet
van het Wilhelmuslied aanhief, en de bede opzond tot
God den Heer, in de Psalmen Davids zoo kernachtig
nedergelegd: „De Heer is mijn steenrots, en mijn burg,
en mijn uithelpermijn schild en de hoorn mijns heils,
mijn hoog vertrek,” en die herhaald worden, waar de
Psalmist getuigt: „Gezegend zij de Heer, mijn rotssteen
1 1 1 1 vingeren
en mijn burg, mijn
mijn bevrijder voor mij, mijn schild,
die mijne handen onderwijst ten strijde, mijne
ten oorlogmijne goedertierenheid
hoog vertrek en i
en op wien ik mij betrouwdie mijn volk aan mij
onderwerpt.” 2)
Het heeft dan ook
om, met eenige afwijking 3)
R. H. van Someren.
2) Psalm XVIII: 3; CLIV1. 2.
Deze afwijking- bestaat in het doen optreden van Lodewijk
van Nassau en den dichter van het Wilhelmuslied. Zie bl. 33.