104
VAN PRINS WILLEM III.
gegeven werd, wordt niet gemeld, waar ten aanzien
der paarden werd besloten ze den jongen prins van
Oranje te doen aanbieden. En zoo geschieddedoor den
Agent der Staten-Generaal, Cornelis de Heyde, werden
de edele dieren voor den toen nog niet negenjarigen
Prins gevoerd, die, klein en tenger als hij was „noch
tans Mannelyck de Paerden bij ’t Toom vatte'’ en bij
de betuiging van zijn dank voor dat welkom geschenk,
te kennen gaf „dat hij den Staet nog dienst met deselve
hoopte te doen”.
Was dit taktvol gezegde den Prins ingegeven dooi
den heer van Zuylenstein, die eenige weken vroeger
tot zijn gouverneur was benoemd, of was het de
spontane uiting van hetgeen omging in het gemoed
van den knaap, wiens aangeboren scherpzinnigheid
zich onder den druk der omstandigheden toen reeds
ver boven het gewone peil had ontwikkeld? Niemand
kan dit uitmaken, maar zeker is het dat de Prins
zich op dat oogenblik niet op meer passende wijze
had kunnen uitsprekenzoo hij de hoop koesteren
mocht dat de ambten en waardigheden, vroeger door
zijn geslacht bekleed, hem ook eenmaal zouden worden
opgedragen, het was niet als het vorderen van een
recht, maar als de betrachting van een plicht, als het
dienen van den Staat, dat die wensch moest worden
kenbaar gemaakt. En toen werkelijk, jaren daarna,
niettegenstaande alles wat zich daartegen verzet had
en in een tijdsgewricht, zoo hachelijk als nooit voorzien
had kunnen worden, de Prins zijn wensch vervuld zag
en hij aan het hoofd der Republiek werd gesteld, en
toen hij, in vervolg van tijd, nog hooger dan een zijner
voorgangers verheven werd en hem de kroon van
Groot-Brittannië ten deel viel, bleef toch het doel,