107
VAN PRINS WILLEM III.
het heden nog niet droevig en de toekomst nog niet
duister genoeg, zoo scheen het wel of zij, die in de
eerste plaats geroepen waren om voor de belangen van
den jongen Prins te waken, zich met opzet toelegden
op de benadeeling zijner toch reeds zoo ongewisse
vooruitzichten. Tusschen zijne moeder, de Prinses Royale,
en zijne grootmoeder, de Douairière van prins Frederik
Hendrik, was de verhouding altijd tamelijk koel ge
weest: terstond na den dood van Willem II werd die
bepaald slecht. Toen de Prins gestorven was, zoo
teekent de hofmeester der Prinses Royale aan, .creet”
de negentienjarige weduwe, en in haar eigen huizinge,
het „Oude Hof” in het Noordeinde, „creet” insgelijks
zijne moeder maar hare tranen te vermengen bij
het lijk van hem om wien zij beide schreiden, of bij
de ivieg van het wicht dat, vaderloos vóór de geboorte,
meer dan een ander met liefde had moeten worden
omgeven, dat schijnt bij geene der twee vorstinnen te
zijn opgekomen, en alhaast was de tusschen haar be
staande spanning wereldkundig. Nog vóór de teraarde
bestelling van het vorstelijk lijk bleek dat, bij gelegenheid
der doopplechtigheid van den jongen Prins. Groote
toebereidselen waren daarvoor gemaakt, zoo zelfs dat
van zekere zijde spijtige aanmerkingen konden worden
gehoord over de kwistigheid waarmede hermelijn en
andere zinnebeelden van Souvereiniteit waren-aange
bracht meer meende men, dan bij de geringe beteekenis
van het prinsdom Oranje voegzaam was. Maar in de
volgepropte Groote Kerk, waar Ds. Tobias Tegnaeus
i) Journaal van Johan van Kerckhoven, Heer van Heenvliet,
Hofmeester van de Princes-Royaal in de Kroniek van het
Historisch Genootschap, 25e jaargang, 1869.