112
VAN PRINS WILLEM III.
was
ook
galmd door
velden weerklinkend tot
gebracht onder de ijzeren vuist van een viervoudigen
vijand, wiens nadering eene verblinde regeering niet
had willen voorziendrie gewesten van de zeven in een
oogwenk overheerd; een breede rij vestingen, waarop
als bolwerk van den Staat was gerekend, bijna
zonder slag of stoot gevallende waterstroomen, die
door de natuur zelve bestemd schenen tot verdediging
des lands, onmachtig bevonden om den indringer tegen
te houden; de Rijn door hem doorwaad, de IJsel
door de onzen verlatenhet leger, onvoldoende en on
geoefend, in allerijl teruggetrokken, om zich te bepalen
tot het behoud van Holland, nadat Utrecht zich aan de
Franschen onderworpen had, alvorens nog te zijn opge-
eischt. En in Holland, welk een toestand, welk een
wanhoop! De Engelschman kruisend langs de kust,
tastend naar een geschikt punt om aan wal te komen,
van den anderen kant de Franschman op, tot zelfs
over de grens der provincie Naarden, zoo nabij de
hoofdstad, Woerden zijn reeds in zijne macht; in het
zuiden worden Gorcuni en Loevestein bedreigd. En van
binnen! de hooge overheid verlamd, de vroedschappen
vervaard; de bevolking der steden deels mistroostig, deels
morrend van verraad en tot opstand gereed zoo ook de
schutterijen het platteland in verzet, want rondom zijn
de sluizen geopend om het water binnen te laten, dat
Holland beveiligen moet, maar de hoop van den land
man te niet maakt; in ’t kort, het land reddeloos, de
regeering radeloos, het volk redeloosen toch
vreemd! even als in 1650 een kreet van blijdschap
opgegaan naast de lijkbaar van Willem II, zoo
nude algemeene jammer wordt plotseling over
een uiting van vreugde, over de verdronken
aan de voorposten der Franschen